Loppersum – Dit jaar bestaat Wereldwinkel Veur Elkenain in Loppersum 30 jaar. Daarom een serie portretten van de medewerkers, wie zijn zij en wat is hun motivatie? Dieneke Ozinga (1948) zet zich al meer dan dertig jaar in voor mensen in ontwikkelingslanden. Ze opende samen met een paar anderen in 1988 de Wereldwinkel in Loppersum en zit sindsdien onafgebroken in het bestuur. Ze haalde gasten van over de hele wereld naar ‘haar’ winkel en reisde zelf naar Madagaskar. ‘Het heeft ontzettende indruk op me gemaakt.’
Door Els Zwerver
Aan de keukentafel bij haar thuis in Loppersum vertelt Dieneke hoe het allemaal begon. Ze heeft plakboeken vol foto’s, artikelen en advertenties van de Wereldwinkel naast zich liggen. ‘Ik verkocht koffie en thee vanuit huis. In Garrelsweer had een winkeltje met fairtrade producten gezeten, maar vanwege de ligging, buiten het dorp, liep dat niet zo goed. Samen met wat anderen verkochten wij de inventaris, want er was wel vraag naar fairtrade artikelen. De klanten steunden het principe van eerlijke prijzen voor de boeren. Toen we een pandje in de Lagestraat konden huren, hebben we de stap gezet.’
Lagestraat 30 was destijds oud en er was geen verwarming. ‘Ik ben wel eens ’s avonds langsgegaan om het elektrische kacheltje te controleren,’ lacht Dieneke. ‘Het was behelpen, maar de Wereldwinkel liep vanaf de opening, op 14 oktober 1988, meteen goed. We konden ook meer dan genoeg vrijwilligers krijgen, ook jonge mensen van een jaar of 16. Er was in het begin ook een drietal mannen dat enthousiast meehielp, maar die hadden behoorlijk wat moeite met het mooi inpakken van cadeautjes. Een vierkant doosje ging nog wel, maar voorwerpen met punten of frutsels lukte echt niet. Eén van de mannen werkte samen met zijn vrouw: als zij maar inpakte, deed hij de rest wel.’
Dieneke heeft altijd veel vrijwilligerswerk gedaan. ‘Het schoolbestuur, de gymnastiekvereniging, als invaller bij de peuterspeelzaal en later in verzorgingstehuis Wiemersheerd. Vandaag de dag móéten veel mensen werken, meer dan vroeger. Ik was moeder en huisvrouw, maar de werkende ouders van nu hebben bijna geen tijd voor vrijwilligerswerk. Dat is wel jammer, want de Wereldwinkel kan best nieuwe hulp gebruiken.’
‘Naar de zwarte kindertjes’
‘Als ik groot ben, word ik zuster. En dan ga ik naar de zwarte kindertjes om ze beter te maken.’ Al in haar jeugd voelde Dieneke een drang om mensen in ontwikkelingslanden te helpen. ‘Mijn man en ik waren bijna verhuisd naar Guinee Bissau. Maar omdat ik een enige dochter was en mijn ouders niet zo gezond waren, wilde ik hen niet alleen laten. Het is er nooit van gekomen.’
‘We hebben vaak gasten gehad uit andere landen. Die kwamen dan vertellen over hun producten en hun manier van leven,’ vertelt Dieneke. ‘In 1992 is een bisschop uit Bangladesh bij ons gekomen omdat we een hulpactie voor dat land hadden georganiseerd. Verder hebben we textielwerkers uit Honduras op bezoek gehad en koffieboeren uit de Dominicaanse Republiek.’ Ook de Ghanese houtsnijder Nana is verschillende keren op bezoek geweest. ‘We zijn via via met elkaar in contact gekomen en ik heb hem de weg gewezen naar de fairtrade keuring, zodat hij zijn spullen kon laten importeren door de Wereldwinkels.’
Een van de hoogtepunten uit Dienekes leven is haar reis naar Madagaskar geweest in 1997. ‘Op eigen kosten ben ik met een groep andere winkeliers drie weken daar naartoe geweest om producenten te bezoeken. Dat heeft een onuitwisbare indruk gemaakt.’ Dieneke kan bijna twintig jaar later nog altijd in geuren en kleuren vertellen over de eetgewoontes (kippentenen), het onderdanige buigen van het hotelpersoneel (waar ze korte metten mee maakte) en de baby die ze in de armen gedrukt kreeg waarna de moeder er vandoor ging (terwijl een vriendin nota bene had gegrapt of ze misschien een kindje mee kon nemen). Met eigen ogen zag ze de vooruitgang dankzij de tussenkomst van de Wereldwinkels. ‘Mensen vertelden dat de kinderen nu naar school konden, dat ze geen honger meer hadden en dat ze konden sparen. Vol trots lieten ze het varken zien dat ze hadden gekocht. Of het pronkstuk van hun woning: een tweepersoonsbed, middenin de enige kamer van het huisje. Alles gebeurde verder op de grond en het hele gezin sliep overdwars in dat bed.’
Overvloed
‘Die reis was onvergetelijk. Toen ik weer terug was in Nederland, moest ik boodschappen doen. Ik keek naar het winkelwagentje vol alledaagse dingen, niks bijzonders, en kreeg het te kwaad. Wat een overvloed. Ik heb mijn dochter het bankpasje gegeven zodat zij kon afrekenen, want ik zat buiten op een muurtje te huilen.’
‘Na mijn reis heb ik heel veel voorlichting gegeven, wat ook dankbaar werk was. Mensen bleken maar weinig te weten over de omstandigheden van mensen in derdewereldlanden. Ik ben ook nog bezig geweest met een windmolenproject in Madagaskar. Op een van die voorlichtingsavonden kwam ik in contact met iemand die eenvoudige windmolentjes bouwde. We hebben geld ingezameld en er een aantal daar laten opzetten, zodat de arbeiders daar voortaan met een elektrische soldeerbout konden werken en geen houtskoolvuurtjes meer hoefden te stoken.’
Overbodig
Dieneke had nog veel meer willen doen en zien. ‘Ik stond op het punt om naar Ghana te gaan toen mijn broer plotseling overleed. En sinds er in 2015 longkanker bij mij werd geconstateerd, leef ik in geleende tijd. Maar ik kan met tevredenheid terugkijken op de afgelopen dertig jaar.’ Ze zegt dit zonder een spoortje zelfvoldaanheid of trots. ‘De Wereldwinkel heeft zich deels overbodig gemaakt, want je kunt in de supermarkten al lang fairtrade producten kopen. Maar de kunstnijverheid blijft. En de noodzaak om mensen telkens weer te wijzen op de ongelijke verdeling in deze wereld. We zijn er nog lang niet.’